Kenmerkend voor de vrouwenstreekdrachten waren de kleurenpracht en de enorme verscheidenheid aan hoofddeksels. Vrouwen combineerden verschillende kleuren, bedrukte, effen en gestreepte stoffen tot een bont geheel. Een volledige kledij bestond uit onderkleren (blouse, onderbroek, kousen en onderrok), bovenkleren (jak, brede rokken, lange schort), schoenen of klompen, een hoofddeksel, een grote sjaal, een moederkestès en een kapmantel. In de winter droegen ze een zware laken kapmantel en meerdere blouses en rokken boveneen, in de zomer lieten een rok en de sjaal uit. De zomerkapmantel was gemaakt in licht katoen. De verschillende onderdelen van de vrouwenkledij: 1. De schoenen 2. De kousen 3. De onderbroek 4. De onderrok 5. De blouse 6. De jak 7. De rokken 8. De schort 9. De kapmantels 10. De hoofddeksels 11. Accessoires |
Vrouwenkledij
Jak
De jak is een getailleerd, fijn afgewerkt en volledig gevoerd bovenstuk tot in de lenden of in de taille, vooraan gesloten met veter, haak- en oog, blinde of gewone knoopsluiting. Hij had een ronde hals of boothals ( geen rechte hoeken of V hals). Aan de jak werden schootpanden (aanzetstuk) genaaid ( van 10-50cm), waaronder meestal de schort werd gebonden. Dit aanzetstuk was al dan niet gefronst, geplooid en gevoerd en kwam niet noodzakelijk over de hele breedte ( vb niet op de buik). De schoorpanden werden soms in verschillende niveaus gemaakt ( vb korte panden vooraan en langere achteraan). Op de schouders van de jak kwamen soms verstevigingstukken die met kleine plooitjes werden afgewerkt (zie kiel). De afwerking van de mouwen was zeer verscheiden. Soms had de jak geen mouwen en dan kwam de mooi afgewerkte blouse met langere mouwen eronderuit, soms had hij aansluitende of gepofte korte of driekwartsmouwen en soms lange, brede of smalle,mouwen, al dan niet gepoft. Lange mouwen versmalden meestal aan de polsen. De jak had meestal een opvallende kleur en was vervaardigd uit stevig katoen, linnen of wol, uitzonderlijk uit zijde, dikwijls bedrukt. De jak had meestal een sluitlint aan de binnenzijde in de lende of in de taille om de jak op zijn plaats te houden.
|
Onderrok
De onderrok werd in ongebleekt katoen of in een tamelijk felle kleur (dikwijls rood) gemaakt, zelfs gestreept of geruit. Wie het zich kon permitteren werkte haar onderrok met stukjes kant af. Om de onderrokken te verbreden, gebruikte men dubbele stof of naaide men brede banden aan de rok zo’n 20-30 cm boven de zoom. Hetzelfde effect werd bekomen door meerdere onderrokken boven elkaar te dragen. De onderrok was niet zichtbaar en kwam dus niet onder de rokken uit. De onderrok kan ook uit verschillende banden bestaan die steeds een grotere omtrek hebben en eindigen met een band van minstens 360 cm omtrek.
|
Schoenen
In de negentiende eeuw droegen de vrouwen lage effen leren schoenen (zwart of donkerbruin) die werden gesloten met nestels of gespen. Naast de gesloten schoenen waren er lage bottines of enkellaarsjes. Door de week droeg men dikwijls klompen, ’s zondags leren schoenen. In de eerste helft van de 19de eeuw hadden schoenen nog geen pasvorm, linker en rechterschoen waren gelijk. Pas later in de 19de eeuw werden de schoenen aan de voet aangepast. De hak deed z'n intrede (tot maximaal 4 cm). Enkellaarsjes hadden een zijsluiting met veters of knoopjes of werden vooraan gesloten door een vetersluiting (rijglaarzen).
|
Rokken
In de 19de eeuw droegen de vrouwen verschillende brede rokken boven mekaar. De rokken kwamen tot op de enkel. Dikwijls werd de bovenste rok opgespeld zodat je de onderliggende rok zag. De rokken waren in soepel katoen, lichte wol of soepel linnen en werden met veel plooien afgewerkt. Op de buik was er een plat stuk ( geen plooien of fronsen) en de plooien of fronsen liepen van vooraan naar achteraan en kwamen samen in het midden van de rug. De rok had een knoops- of haak- en oogsluiting. Twee rokken zijn verplicht Plat stuk verplicht, min 10 cm Je kan kiezen: twee lange rokken met dezelfde lengte boven mekaar, waarvan één opgespeld wordt, of twee rokken met verschillende lengte waarvan de kortere bovenop gedragen wordt en kan opgespeld worden. Met twee verschillende lengtes kan je de rokken niet verwisselen. Wie brede heupen heeft en een smalle taille, mag de onderste rok voorzien zijn van een doorlopend platte band van max 20 cm, waaronder de plooien beginnen. Deze rok mag ook nooit bovenop gedragen worden. De plooien mogen (on)gelijk zijn, grootte vrij. Mensen met smalle heupen of met weinig verschil tss heupen en taille raden we aan om kleine plooien te gebruiken.
|