In de 19de eeuw droegen de vrouwen verschillende brede rokken boven mekaar. De rokken kwamen tot op de enkel. Dikwijls werd de bovenste rok opgespeld zodat je de onderliggende rok zag. De rokken waren in soepel katoen, lichte wol of soepel linnen en werden met veel plooien afgewerkt. Op de buik was er een plat stuk ( geen plooien of fronsen) en de plooien of fronsen liepen van vooraan naar achteraan en kwamen samen in het midden van de rug. De rok had een knoops- of haak- en oogsluiting. Twee rokken zijn verplicht Plat stuk verplicht, min 10 cm Je kan kiezen: twee lange rokken met dezelfde lengte boven mekaar, waarvan één opgespeld wordt, of twee rokken met verschillende lengte waarvan de kortere bovenop gedragen wordt en kan opgespeld worden. Met twee verschillende lengtes kan je de rokken niet verwisselen. Wie brede heupen heeft en een smalle taille, mag de onderste rok voorzien zijn van een doorlopend platte band van max 20 cm, waaronder de plooien beginnen. Deze rok mag ook nooit bovenop gedragen worden. De plooien mogen (on)gelijk zijn, grootte vrij. Mensen met smalle heupen of met weinig verschil tss heupen en taille raden we aan om kleine plooien te gebruiken.
|
Vrouwenkledij >